Toen zeide Farao tot [2]zijn broederen: Wat is uw hantering? En zij zeiden tot Farao: Uw knechten [3]zijn schaapherders, zo wij als onze vaders.
2. Te weten, van Jozef.
3. Hebr. schaapherder, [of, veehoeder, want het Hebr. woord wordt somtijds breder genomen. Zie Amos 7:15] in het getal van een, dat is, ieder van uw knechten is een schaapherder.